113
En tot dat onbekende sehoone behoorde ook Marie.
De baren" kenden haar niet, en ik vergaf hun dus
het onbeduidende hunner kunststukken»
Nemen wij nogmaals een sprong, lezer. Opnieuw was
ik te B. Het was de laatste maal voor mijn vertrek
naar Insulindedat ik zou genieten van de kalme en
toch zoo schoone natuur van ons dierbaar vaderland.
Al meer en meer begon ik tegen het afscheid op te
zien. Ik kon mij niet meer voorstellen, dat ik vroeger
zoo reikhalzend had uitgezien naar het oogenblik,
waarop twee sterren mij bewijzen zoudendat mijn
doel bereikt was. Hoe gaarne zoude ik thans in het
vaderland blijvenwant immers nog niet alle hoop
was voor mij vervlogen. Niets toch had tot nu toe
bepaaldelijk het gegronde mijner vermoedens aangaande
de verstandhouding van Marie en Henri bewezen.
Blijkbaar uitte zich mijne mistroostigheid door mijn
somber voorkomen. Weleer aangename tochtjes hadden
thans hunne aantrekkelijkheid voor mij verloren; ik
schiep slechts behagen in de afzondering. Uren lang
kon ik in de eenzaamheid doorbrengenalléén met
mijne gedachten.
Menigmaal haalde ik mij daardoor opmerkingen van
Marie op den hals, diesmij deelnemend vroeg wat
mij deerde. 0had ik mogen sprekenMet, weinige
woorden zoude ik haar het peillooze mijner wonde
hebben doen gevoelenDoch plichtbesef snoerde mij
den mond, en getrouw aan mijne gelofte besloot ik
de eenige dochter niet aan den haar zoo liefhebbenden
vader te ontrukken.
8