114
Met, was een zoele zomeravond. Na de ondraaglijke
warmte stelden wij de heerlijke koelte dubbel op
prijs. Het geheele aardrijk zocht verpoozing na den
vermoeienden dag.
Menschendieren en planten schepten nieuw leven
nieuwen moed, om den volgenden dag den strijd om
het. bestaan te hervatten. Niet alzoo met mij. Die
rust werkte nadeelig op mijn overspannen geest; voor
mij scheen het leven geene waarde meer te bezitten;
ik was den strijd moede. Ik verliet het gezelschap,
en op eenigen afstand van de villa luisterde ik weer
naar die onbegrepen melodie der wateren. Eindelijk
kreeg mijn beklemd gemoed lucht; heete tranen vloeiden
over mijne wangen en de kalme natuur begon ook op
mijne ziel haren wcldadigen invloed te doen gevoelen.
Daar voelde ik eene hand op mijn schouder, en
omziende bemerkte ik Mariedie mij gevolgd was en
mij thans zacht vroeg: «Hoe heerlijk Charles, dat de
mensch geschapen is om al het schoone dezer aarde
te genietenen welke wonderen zullen u die zuidelijke
streken nog te aanschouwen geven. B. zal dan echter
toch nog wel een klein plaatsje in uw hart mogen
behouden, hoop ik?" Een snik was mijn antwoord.
Ik kon mijn hartstocht niet bedwingen. Marie, riep
ik uit, God gave, dat ik al dat schoone mocht deelen
met haar, die ik zoo innig liefheb. En toch dit kan
niet"
Weenend wierp zij zich aan mijne borst, en door
hare tranen heen glimlachende, fluisterde zij:
«Waarom niet?"