CLXX1I g. Wapenleer. Grondige kennis van de inrichting, de munitie en het schot der Nederlandsche handvuurwapenen. Begrip omtrent de inrichting en uitwerking van het Fransche, Duitsche en Belgische infanteriegeweer. Bekendheid met de soorten van vuurmondenaffuiten en voertuigen bij de Nederlandsche Landmacht en Marine in gebruikmet de wijze van vuren met verschillende projectielen tegen verschillende doelen, uit veld-, be- legerings- en kustgeschut; met de uitwerking van het geschut. Een denkbeeld aangaande de bediening van het geschut en de vervaardiging van buskruit en ernstvuurwerken h. Pionier- en Yer ster king skunst. De pionierarbeid bij de legering van troepen en bij het daarstellen van gemeenschapsmiddelen. De bij dien arbeid te bezigen bouwstoffen en hunne bewerking. Versterkingskunst. De dekkingen tegen front- en andere vuren. Het tracé. Het inrichten, opwerpen, aanvallen en verdedigen van verschansingen. Hinder nissen. Het versterken van terrein voor werpen. Duurzame versterkingskunst. Een algemeen over zicht van de inrichting der voornaamste duurzame-, tijdelijke- en kustversterkingen. Meer uitvoerig de beschrijving van een der voornaamste forten van Nederland. Een algemeen begrip van den aanval en de verdediging van duurzame versterkingen. i. Teekenen. Het vervaardigen van topographische teekeningen en van constructiën op het gebied van pionierkunst en

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Almanak der Koninklijke Militaire Akademie | 1887 | | pagina 178