t 7 kennen geven, hoe ook zij een smartelijk, diep gevoeld verlies geleden hadden. En waarlijk mocht het een smartelijk, een groot verlies genoemd worden, dat wij bij den dood van Herman Ernest van Raders leden. Ja, Ernest ja, Yan Raders, was het ons, uwen intiemsten vrienden, slechts gegeven aan uwe lijkbaar te staanu een laatsten groet te brengenzoo treurden honderden, al uwe vroegere kameraden mèt ons. Diep, zéér diep trof het ons èn het geheele Cadetten-korpsèn een iederdie u had leeren kennen toen wij zoo geheel onverwachts die vreeselijke tijding moesten vernemen. Hoe konden wijhoezeer we ook van het ernstige en gevaarlijke karakter uwer ziekte overtuigd waren, verwachten, dat gij, toen gij voor «verder herstel" onze ziekeninrichting verlietom van uwe betrekkingen eene verpleging te ontvangenvoor het laatst in ons midden geweest waart? Hoe vol hoop, vol moed vol levenslust waart gij zelf bij dat afscheid hoe zeker spraakt gij van uwe herstelling! Helaas! het heeft zoo niet mogen zijn. Toen wij bij uwe groeve stonden, Ernest! en ons uw vroolijk «Tot ziens!" herinnerden, dat ge ons bij uw vertrek van de K. M. A. toeriept toen over weldigde ons een gevoel van leegtevan eenzaamheid en meer dan ooit gevoelden wij toen al het treurige van de taak, die wij gingen vervullen. Stemt ons het bijwonen eener begrafenis in het al-

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Almanak der Koninklijke Militaire Akademie | 1887 | | pagina 225