J
9
in den overleden vriend ontdekken. Bitterheid, ja,
die gevoelden we
Dochwaar wij uw beeld voor ons hebbenErnest
mogen geene bittere gedachten onze ziel vervullen.
We mogen niet aan die onwillekeurige opwellingen
onzer diepe droefheid toegeven zouden wij niet be
vreesd moeten zijn den vriendelijken innemenden glim
lach, die uwen mond siert, te verjagen? Die
glimlach, dat tevredene in uwe trekken, het wijst
alles op uwe benijdenswaardige levensopvatting, die een
ieder onzer zal trachten tot de zijne te maken.
Gij toch, die in uw kortstondig leven meer dan een
onzer hebt ondervondenwat er in de woorden ramp
en tegenspoed opgesloten ligt, gij verstondt, begreept
niet minder de schoone beteekenis van het woord
lijdzaamheiden meesterlijk slaagdet ge er in lijdzaam,
geduldig alle slagen van het noodlot te dragen.
Hoe zwaar die slagen ook warennooit week de
tevreden uitdrukking van uw gelaat. 0! Ernest,
dierbare vriend! ten volle verdient gij de bewondering,
welke wij voor uwe lijdzaamheid gevoelden.
»Je kan er mee sukkelen" wat hebt ge dit
niet vaak tot ons gezegdterwijl de toonwaarop ge
die schijnbaar onbeduidende woorden zeidet, ze nu
eens tot een liefderijken troost, dan weer tot eene
zachte aanmoediging maakte; en daarbij vergat gij dan
immer eigen leed en verdriet, om geheel in het onze
op te gaan den last, die ons loodzwaar op de
schouderbn drukte, hierdoor verlichtende. In u toch
vonden wij steeds iemand, voor wien wij ons geheele
hart konden uitstorten die niet slechts goede woorden