-28 Maar Winfrieds oogen werden Zijns broeders liefd' gewaar, En Egberts jeugdig leven Liep sedert groot gevaar. En Winfried woonde daarna Op zijnen burcht alleen: Hij had ook haar verstooten, Trots onschuld en geween. Hij had zijn broer verdreven, Uit 'tvaderlijke slot, Verstooten in den vreemde, Met niemand dan zijn God. De krijg was uitgebroken, De vijand doold' in 'trond, En Winfrieds burcht verwachte Zijn allerlaatsten stond. Op Gods gena geen hope, Op redding geene kans; Maar van geen overgave Weet de benauwde schans. In Winfrieds oogen schittert Nog 'tongetemde vuur, Al naakt met rassche schreden Ook reeds zijn stervensuur.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Almanak der Koninklijke Militaire Akademie | 1887 | | pagina 246