-28
Maar Winfrieds oogen werden
Zijns broeders liefd' gewaar,
En Egberts jeugdig leven
Liep sedert groot gevaar.
En Winfried woonde daarna
Op zijnen burcht alleen:
Hij had ook haar verstooten,
Trots onschuld en geween.
Hij had zijn broer verdreven,
Uit 'tvaderlijke slot,
Verstooten in den vreemde,
Met niemand dan zijn God.
De krijg was uitgebroken,
De vijand doold' in 'trond,
En Winfrieds burcht verwachte
Zijn allerlaatsten stond.
Op Gods gena geen hope,
Op redding geene kans;
Maar van geen overgave
Weet de benauwde schans.
In Winfrieds oogen schittert
Nog 'tongetemde vuur,
Al naakt met rassche schreden
Ook reeds zijn stervensuur.