29
Wat is dat op de vlakte,
Dat hem opmerkzaam maakt?
Wie is die koene ruiter,
Die snel de veste naakt?
'tis Egbert, die daar nadert,
In peilloos snelle vaart;
Zie Winfrieds oog staat donker,
Zijn hand tast naar het zwaard.
Zijn vuist omklemt krampachtig
En spant zijn wissen boog,
Zoodat het doodend wapen
Met kracht de koord ontvloog.
Graaf Egbert valt getroffen
Door 's broeders wapen neer,
Gelijk de vrije vogel
Door 's jagers moordgeweer.
Gelijk de gems der bergen,
Die juist den top besteeg,
En door het lood getroffen
Voor eeuwig nederzeeg.
En 'Edondert in de verte,
Als was natuur verstoord,
En riepen de elementen
Wraak om deez' broedermoord.