30 En Egberts lijk bleef liggen De zefirdie er ruischt Vertelde 't aan het beekje, Dat in den afgrond bruist. De scheem'ring werpt zijn nevel Langs helling en langs rots, En woeste stemmen huilen Bij 's waters wild geklots. 't Is of de geest des duivels Daar om den afgrond dwaalt En van zijn zwarten mantel Verderf u tegenstraalt. Graaf Egbert had vernomen Zijns broeders bangen nood, Wou zich met hem verzoenen Al ware 't door den dood. Daar lag hij stervend neder Met een gebroken hart; Doch kalm en vast berustend Trots ziele- en lichaamssmart. De oostenwinden strijken Langs 't kille broederlijk; En Winfried in zijn toren Nam huiverend de wijk.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Almanak der Koninklijke Militaire Akademie | 1887 | | pagina 248