34
Geen steen blijft meer getuigen
Van 't wreede, snoode feit,
Dat eng'len weenend grifden
In 't boek der Eeuwigheid.
En nog beweert de landman,
Die hier zijn spa hanteert,
Datals het booze weder
In feilen storm verkeert
Vaak tusschen dondervlagen
Een luide kreet weerklinkt,
Als van een dolend ruiter,
Die in den afgrond zinkt.
Het is de stem der wrake,
Die door de stormen breekt
Het is de stem des moord'naars,
Die tot het nakroost spreekt.
Becda.
ft