f
J
52
In een ongelooflijk korten tijd was ik op weg naar
Mevrouw Laanenbeeck.
Met een kloppend hart wat de oorzaak hiervan
was wist ik niet belde ik aan liet bekende huis aan.
De oude knecht, die mij altijd de deur geopend
had, verscheen ook thans, en het scheelde slechts
weinig of de oude man had mijne hand gegrepen. Ik
vroeg hem of de familie thuis en of er belet was.
Hij verzekerde me, dat ofschoon de familie, die thuis
was, nog koffietafeldeer voor mij geen belet zou zijn.
En glimlachend ging hij mij in de breede marmeren
gang vooraan het einde waarvan hij eene deur
opende, terwijl hij luid de woorden «Jonker Johan"
uitsprak.
Ik maakte eenige passen voorwaartsen toen ik hier
even stilstondhoorde ik drie stemmen op zeer ver
schillende wijzen dezelfde idee weergevennamelijk
«Daar hebt ge eindelijk den zwierbol."
«Bravo! bravo!" riep Frans uit, terwijl hij opstond
en zijn servet op komische wijze in de lucht zwaaide,
«daar is hij in levenden lijve bravo!"
»Ah!" sprak Mevrouw, met ietwat Indisch accent,
«eindelijk! ondeugende jongen lieve Jo!"
En Mien had, terwijl ze eveneens vlug was opgestaan,
«Johan" geroepen, en ze had in de handen geklapt,—
doch, alsof zij zich vergeten had, sloeg zij blozend de
oogen neer, en boog flauwtjes.
«Dag Mevrouw!" riep ik op haar toeloopende uit,
«hoe gaat het met u?" Ik had Mevrouw's hand
in mijne beide handen genomentoch scheen zij
mij niet hartelijk genoeg te vinden, zooals bleek uit