®s
eW-
J
53
de volgende woordendie zij op een toon van de
kluchtigste verwondering uitstiet:
«Allah toebat, wat een verwaande jongen! Nu liij
strepen heeft zijn wij hem te min hij geeft me niet
eens meer een kus".
Haastig herstelde ik mijn verzuimen bewees Mevrouw
dus de ongegrondheid van haar beweren. Zij scheen
met mijn bewijs tevreden te zijn; ik kon thans ten
minste tijd vinden om mij tot Mien te wenden.
Ik durf beweren, lezer! dat ik met verlangen naar
het oogenblik had uitgezienwaarop ik mijn oud speel
noot] en zou terugzienwaarop ik Mien's klein handjen
zou kunnen drukken, waarop ik haar lieve zilveren
stem weder hooren zou en daar ik haar in zoovele
jaren niet had ontmoet, en zij dus wèl veranderd zou
zijnstelde mijne verbeeldingskracht haar dan ook
eenigszins ouder en onwillekeurig ook véél
lieftalliger, véél schooner voor dan ze eertijds reeds was.
Met een van vreugde kloppend hart stak ik dus
de hand uit en zag haar tevens aan een kreet
ware mij bijna ontsnapt. 0! mijne verbeeldingskracht
bleek mij niet half de waarheid voorgesteld te hebben!
Ik had Mien schooner gedacht dan vroeger maar
zóó schoon, zóó naief-bevallig als ze in werkelijkheid
was, had ik me haar niet voorgesteld.
En terwijl ik Mien aankeek, stokten de woorden
in mijne keel, en mijne uitgestoken hand beefde.
Mien stond met neergeslagen oogen voor me; ze
nam mijne hand aanen met eenige krachtsinspanning
zeide ik eenige woorden eene nieuwe moeilijkheid,
die ik op een kalmer oogenblik dadelijk overwonnen
r