J
77
HOOFDSTUK II.
Een gewichtige avond.
»Mien!" riep ik onwillekeurig uit, toen ik na het
diner me op m'n kamertjen met eene pijp in het hoofd
in een gemakkelijken stoel had gezet. »Mien," echode
het, ik weet niet waar tegen de wanden? in
't hoofd in mijn hart ik weet 't nietmaar de
echo was zwaar, en werd steeds krachtiger, en
duurde voort langzéér lang zóó lang zelfsdat
mij van gejaagdheid het bloed naar het hoofd drong,
en nu suisde het nog meer: »Mien!" Die naam
deed mij pijn maar toch luisterde ik aandachtig
en mijn oor ving gretig dien echo-klank op.
Ik zag op naar mijn buitenmodel, dat aan den
kapstok hing, en balde onwillekeurig de vuisten.
0! wat beneed ik den postieker, die, heer over
zijn tijd, zich naar believen in den Haag zou kunnen
ophoudenterwijl wij arme cadettenMijn hart
klopte bij de gedachte aan Breda wij waren nog aan
't begin van het verlof, maar hoe snel zou dit niet
omvliegen. Met angst dacht ik aan het einde van den
tijd waarin ik leefde, een tijd, waarvan ik sinds den
middag eerst recht het schoone had kunnen opmerken.
Ik werd ontevreden op iedereenop mijzelven op
Van Paardenbergdie mij den volgenden dag zou halen
om fiMien" »Mien."
Hoe bonsde het hart mij bij dien naamhoe hijgde
hoe staarde ik, alsof ik door het wijder openen mijner
oogen verder zou kunnen zien.
MienMien!" herhaalde de echo voortdurend.
r