78
Ik had Van Paardenberg beloofd hem in de gelegen
heid te stellen Mien te zien ik verweet mij zelf
dit mijne ontevredenheid werd steeds grooter.
Van Paardenberg beminde Mien
En ik? ik? ja, ik had Mien lief, hartstoch
telijk lief.
Onwillekeurig riep ik alle gelukkige oogenblikken
die ik in mijne kinderjaren met Mien had doorgebracht,
in 't geheugen; ik zag haar van een klein meisje tot
eene jonge dame opgroeienik zag haar ten slotte voor
mij zooals ik haar 's middags gezien had en ja!
ik had haar liefMaar ik had haar aan Van .Paar
denberg beloofd!... Ik had haar aan hem afgestaan?
Neendat nietnóóit zou ik haar afstaanMien
afstaan Dat nooit
En mijne belofte
Maar ik wist, toen ik aan Van Paardenberg mijne
belofte deed, ook niet, dat de helft mijner ziel, geheel
mijn hartmeer dan dat mij niet toebehoorde. Ik wist
het toen niet, en wilde, kon het nu nog met moeite
bekennen.
0! die naam, die naam! Mijne phantasie verbond
er één wezen aan Mien
Ja, ik had Mien lief, innig, innig lief reeds toen
ik in dubio stond met welken naam haar aan te spre
ken, toen ik »Mien" niet durfde, en «juffrouw" niet
wilde zeggen, toen reeds trilde mijn hart, en klonk
heur naam mij in de oorenDomoor die ik was
schreef ik mijn geweldig hartebonzen toe aan de
vreugde van een speelgenoote terug te zien.
'tWas ook vreugde maar ze sproot uit andere
bronnen dan het terugzien voort ik was verliefd.