79 Mienklonk hot zwaarder dan te voren. Ik hield mijn gloeiend hoofd vast ik rilde als van koude en had eene elegie willen zingen op den dood van iemand, dien ik zelf gedood had, dien ik alléén be graven moest. Ik sprong op, en tuurde het open raam uit. Vóór me lagen een aantal tuinen met bloemenrooden blauw, en wit, en violet ik ademde den bloemengeur in hij benauwde mij. Ieder bij een perkjen geplaatst naambordjen toonde mij vier letterseene Meene I eene E en eene N. M. I. E. N. las ik en: »Mien" bruiste het achter, naast, rondom, in mij. »Mien," ritselden de boombladeren. »Mien" en nog eens »Mien" woei mij het avondwindjen toe. Mijne kamerdeur klepte dicht ik schrikte op maar kon een oogenblikjen aan iets anders dan aan dien éénen, dien lieven naam denken. Weer ging ik zitten en stak mijne pijp, die uit gegaan was, aan. De gloed van de vlam leek mij ijskoud toe hij deed mij pijn. Ik hulde mij in rookwolkenzoodat ik die naambordjes niet ziendien bloemengeur niet onderscheiden kon Eén oogenblik van verademing, van mijmerend niet- denken, doch dan weer vatte ik het ééne tergende thema op al was het wat kalmer. Ik had Mien lief ik kon die bekentenis voor mijzelven begrijpen. Wist Mien het? Dat was eene groote vraag. Vond zij het aangenaamdat ik haar mijne liefde aanbood

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Almanak der Koninklijke Militaire Akademie | 1887 | | pagina 297