-j
80
Die vraag was van meer gewicht.
Ik durfde niet antwoordenen antwoordde tóch
wNeen."
Onaangenaam dusdat denkbeeld plaagde mij
waarom zou zij het wel aangenaam vinden? Geene
redenen er vóór
0mij zeiven pijnigendherhaalde ik duizende niet
te beantwoorden vragenmaar steeds stond het vaster
dat ik Mien innig, innig liefhad. En onwillekeurig
spraken mijne lippen
«Engel, ik heb u lief."
Ik schrikte op, had ik gesproken? Waren die
bevende klanken mijne eigene woorden?
Dan dacht ik niet meer na, óf Mien iets goed
te vinden had, Mijn God! zij moest, zij zou mijne
liefde aangenaam vinden
Wat werd er anders van mij
En Van Paardenberg tot Naardenberg?
Ik dommelde peinzend en suffend op mijn stoel
tal van verwarde denkbeelden doorkruisten mijn hoofd,
tal van vaste voornemens keurde ik, dadelijk na hen
bepaald te hebbenweder af maar toch was een
besluit, een vast, blijvend besluit, het gevolg van dit
peinzen en suffen.
Ik zou mij niet tegenover Mien verklarennoch
Frans, noch iemand anders iets van mijne liefde doen
weten. Mijne hulp had ik aan Van Paardenberg toe
gezegd, en ik wilde hem helpen. Het móest... ik
had mijzelven gevonnist, en voor mijzelven moest ik
het: «Een, twee, drie in Godsnaam!" uitspreken.
Amor had in zijne blinde schalkheid een hart ge-