t J 91 hare baan zich scherp op het donker azuur afteekende. Onmerkbaar snel vloog het hemellichaam door het luchtruim, om plotseling te verdwijnen eene ijskoude rilling voer me door de ledentoen de duisternis na het verdwijnen van de ster veel zwarter leek dan vóór dien tijd. Wéér wisselden mijne vrienden een veelbeteekenden blik. «Och!" zei ik, «dacht je nu werkelijk, dat ik de mimes niet zou opgemerkt hebbendie Jan zoo even achter mijn rug maakte en den wenk, dien je elkaar nu geeft? En even goed als ik dat opmerkte, begrijp ik er de beteekenis van. Binnen heb ik niets willen zeggenomdat jelui zoudt denkenqui s'excuse s'accuse. Maar wees er van overtuigd, lui! 't ligt niet aan de fuif. Ik was al zoo bleek toen we weg gingen; Jan merkte het nog op. Ik ben onwel; dat is het eenige en daarom zou ik het nog onaan genamer vindenindien je met mij soldet als met een aangeschoten kerel. Daarom verzoek ik je beleefd, me mijn gang te laten gaananders ga ik direct van jelui weg." «Neen, neen Johan!" riep Frans uit, «daar gebeurt niets van." «Frans! ik wilde je wel eens even onder vier oogen spreken. Je excuseert ons wel, Jan?" «Yoüdobut! gentleman! Ik ga even naar de lui toe, die wTel in doodelijke ongerustheid over ons zullen verkeeren." Jan vertrok hóe ik aan het speechtalent kwam weet ik niet, maar ik vroeg zóó wél en zóó geleidelijk of Frans ook bezwaren gevoelde tegen Van Paardenberg

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Almanak der Koninklijke Militaire Akademie | 1887 | | pagina 309