106 Onmiddellijk zag ik naar Mien rond jadaar ontdekte ik haar. Vlugger dan ooit was ik naast Mien, en verzocht haar de gunst haar mijn arm te mogen aanbieden. Glimlachend legde zij hare hand in mijn arm. Mijn hart bonsde en klopte op schrikbarende wijze. Hadden de laatste bezoekendie ik bij de familie Laanenbeeck had afgelegd, reeds onze stijve houding tegenover elkander doen ophouden, zoo had delanciers, dien ik met Mien gedanst had en waaraan Frans en Jan deelgenomen haddende laatste sporen van ver vreemding verdreven. We waren weder oude kennis senen met de uiterste zorg trachtte ik Mien's lieven naam met de oude hartelijkheid uit te spreken. Toch! al wenschten wij, misschien beiden, onze verhouding tot de oude terug te brengen voelden we dat er iets nieuwsiets belemmerends optraddat onmogelijk uit den weg zou zijn te ruimen. We stonden thans als jongelieden tegenover elkan der op het punt om als mensch in de wereld te leven voor beiden was een proeftijd aangevangen. Maar in dezen proeftijd reeds moesten wij bewijzen geven de kinderschoenen ontwassen te zijn. Dit laatste juist was het nieuwe, het hinderlijke onzer verhouding. We waren geene kinderen meerde sym pathie, die wij als kind voor elkander gevoeld hadden, moesten wij, indien ze nog bestond, verbergen, omdat wij menschen werden en was het niet juist de herin nering aan de sympathie, die wij in kinderjaren voor elkander hadden opgevat, welke ons hier weêr samen bracht, en mij Mien's bijzijn dubbel aangenaam maakte?

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Almanak der Koninklijke Militaire Akademie | 1887 | | pagina 324