f" -e# 115 «Indien gij er op staat in 'shemelsnaam dan, MienIk heb door mijn onvoorzichtig gedrag van daar straks zoon harde straf misschien verdiend; maar, Mien! vergeef mijne handelwijze! Kunt ge dat? En wilt gij mij vergiffenis schenken »Johan," antwoordde Mien, na eene wijle gedacht te hebben, terwijl zij mij aanzag, «ik heb u niets te vergeven. Ik ben in mijne onwetendheid misschien de onschuldige oorzaak van je onvoorzichtigheid geweest maar spreken we er niet verder over". »Mien!" riep ik verheugd uit, »je wilt mij dus ver geven «Vergeven?" vroeg Mien zacht, «ja Ge hebt begrepenwat ik u had willen zeggen maar wat ik niet kón zeggen door Van Paardenberg's komst en ge wilt mij vergevengij zijt niet boos over mijne gevoelens?" Mien staarde diep blozend voor zich uit. «Mienmag ik o geluk ik mag kan op je toegevendheid rekenen Gij zijt niet verstoord ge vindt mijne liefde dus niet onaangenaam?" «Jo," lispelde Mien, terwijl zij hare oogen naar mij opsloeg. Ik greep hare hand in mijne beide han den, en haar vurig aan mijne lippen drukkende, fluisterde ik: «Mien mijn engel!" Ik trok haar naar mij toe doch met een veel beteekenden blik naar den tuin weerde zij mij glim lachend af. Maar niemand kon ons zien en voor zij het verhinderen kon had ik een kus, één innigen kus, op haar rozig mondjen gedrukt.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Almanak der Koninklijke Militaire Akademie | 1887 | | pagina 333