t j 126 zal. En geve God, dat het mij gelukken moge, die gevoelens te vergetente smoren zoo niet wee mij! maar niemand zal er iets van weten." Arme Van Paardenberg! Ik begreep, hoe groot zijne wanhoop moest zijn, hoe vreeselijk de arme man zijne teleurstelling moest gevoelen en ik kon niet langer zwijgen. Ik vertelde hem alles, alles, wat er dien avond voorgevallen waszonder verontschul digingen zonder weglatingen. Stil hoorde hij me aan slechts helderde zijn gelaat wat op en toen ik aan het einde van mijn verhaal vroeg, of hij mijn egoïstisch gedrag kon excuseerenantwoordde hij glimlachend «Johan! ontvang mijne hartelijke gelukwenschen. Ik kan niets zelfzuchtigsten minste onbehoorlijk egoïstisch, vinden in hetgeen gij deedt. Ge zijt harer waardig ik bèn het misschien, was het zeer zeker kortelings geleden niet; zoo'n lief meisjen paste niet bij een fat, een pedant, een onmogelijk mensch als ik was. Ik magherhaal ik nogmaalsvan geluk spreken dat Mien mij de oogen opende voor fouten, die mij steeds belachelijk zouden gemaakt hebben. Ik weet zeer goed, dat ik heel anders deed dan flinke, mili taire cadetten doen moetenmaar indien ge mij helpen wilt, zal ik trachten mij te verbeteren, en ik zal voortaan beproeven door een flink gedrag, door haat aan al wat pedant heet, in één woord, door eene totale verandering mijner gewoontenzoo dicht moge lijk tot den waren cadet, den fleren manlijken militair te naderen. Ik zal beginnen met Van Soltendaem na te volgen nogmaals, wilt gij me helpen?"

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Almanak der Koninklijke Militaire Akademie | 1887 | | pagina 344