f-
j
fi.
137
Gij zijt den priester, die in droeve kloostermuren
Den hoogen hemel dankt voor elk verstreken uur,
Een zoete stem, die hem zijn smarte doet verduren
En weer zijn oog bezielt met 't lang verdoofde vuur.
Ons als een mengeling van hemelsschoone klanken,
Zijt gij voor onze ziel een goddelijken drank.
0 heerlijk samenstel van zaal'ge dichtersspranken
Muziek, u hoort mijn hart, mijn lof, mijn roem,
[mijn dank!
I SB ALE.