J 140 zoo luide de woorden: «eer, geslachtsboom, stam houder," deed hooren! Op eenigen afstand van het slotgeheel tusschen het hout verscholen, lag de woning van den hout vester, wiens naam reeds sedert het bestaan van het grafelijk slot aan dien der Renkows verbonden was. Slechts een enkel flauw verlicht raam gaf in het avonduur de plaats aanwaar het huisjealleen be woond door den ouden Berder met zijne dochterstond. Een heftig tooneel had daarbinnen plaats. Met vlammende oogen zat de houtvester tegenover zijne dochter, die, hevig snikkende, slechts met afgebroken zinnen in staat was haren vader te woord te staan. Als scheen deze te begrijpendat hij met heftigheid niet tot het gewenschte doel zou geraken, liet hij het meisje eenigen tijd uitweenen, en toen nog slechts de roode oogen en de hijgende boezem toonden, hoe hevig zij was aangedaannam de houtvester weder bedaard het woord. «Maar Elza, ge begrijpt immers, dat van een huwelijk met den Graaf geen sprake kan zijn? Ge vergeet dat zijn vader niet voor niets zoovele po gingen in het werk heeft gesteld, om zich met den Vorst F. te verzwageren, of denkt ge, dat het voeren van zulk een oud wapenschild als dat der Renkow's den drager geene verplichtingen oplegt? Laat u toch niet verleiden door het zoet gesnap van den jongeling, die toont niet doordrongen te zijn van datgene, waaraan <r

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Almanak der Koninklijke Militaire Akademie | 1887 | | pagina 358