J 145 Als levenloos zonk de'Graaf ter aarde; bleek en ont daan lag hij daar als het slachtoffer van zijn eigen zoon En Koenraad? Als aan den grond genageld bleef hij staan. Nog trilde zijn geheele lichaam, nog balden zijne vuisten zich, maar het was slechts voor een oogenblikWanhoop greep hem aanen in radeloozen angst vloog hij de deur uit, de trappen af! Naar huitenSlechts frissche lucht kon den gloeddie hem inwendig blakerdeverdoovenHijgend en zwoegend spoedde hij zich door het boschtot hij eindelijk in zijne onstuimige vaart gestuit werd door het meer dat zich over eenige honderden meters achter het oude kasteel uitstrekte. Voort! voort! In gindsche boot! Gevlucht voor het schrikbeeld, dat hem vervolgt! Maar het is alsof de natuur zich tegen hem zal verzetten. Niet zoodra heeft hij de boot betreden, of er steekt een hevig onweder op en een felle storm brengt het geheele meer in beroering. De handen van den ongelukkige laten de riemen los en met verwrongen gelaatstrekken woest om zich heen starend, zit hij daar als een beeld der wanhoop, zich vastklemmende aan de wanden van het vaartuigjenu aan de woede der elementen prijsgegeven. Elke golf, die bruisend tegen het bootje opdringt en het meevoertis hem als een slag in het aangezicht Overal om zich heen ziet hij slechts het bleeke gelaat zijns vaders; het verrijst in den kop van elke golf hij ziet het in de duizenden schuimvlokken, die hem om de ooren spatten. Elke bliksemflits is hem als een vurige pijl uit den 10

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Almanak der Koninklijke Militaire Akademie | 1887 | | pagina 363