f
162
me zoo even de mededeeling gedaange ziet er
nog geheel door ontsteld.
Laura (igedwongenAchjahet was eene zware
beproeving.
Henri niet wetende wat haar te zeggenzucht en drukt
haar hartelijk de hand).
Laura (op denzelfden doordringenden toonMijdie
gij zoo levendig hebt gekend zoo vroolijkzoo
opgewekt, niet waar?
Henri. Ja!... ja!... maar wat zal ik u zeggen?...
zoo is het leven!... en, helaas! zijn bij zulke slagen
troostwoorden niet bij machte... de tijd... de tijd
alleen.
Laura. Ja! ja!... helaas! ja!
Henri. En men heeft mij gezegd, dat ge hier met
uw oom woont?
Laura. Ja, neef; mijn goede oom is zoo vriendelijk
geweest bij mij te komen inwonen nadat
Henri. Na dien slag?...
Laura. Ja.
Henri. Maakt uw oom het goed
Laura. Neenniet al te besthij heeft op het
oogenblik de jicht.
Henri. De jicht? die arme man!... maar met u als
soeur de charitéMaar kom lieve nichtik dank
u voor uwe vriendelijke ontvangstgij zijt wel
goed me mijne onbescheidenheid vergeven te hebben
maar ik wil er geen misbruik van maken... ik ga
heen.
Laura. Wat! vertrekt ge?... en waarheen?
Henri. Ik wandel langzaam naar het station terug;
het is heerlijk weer van avond