183
De oostenwind jaagt u
De sneeuw in 'tgelaat,
Totdat ge verlaten
Aan 't eind eenmaal staat.
Dan storten de rotsen
Al dond'rend ineen,
En vullen den afgrond
Met puin en met steen,
Een bloemenzee breidt zich
Al geurende uit,
Wijl 't oog van den sterv'ling
Zich dankende sluit.