189
neer, terwijl een blosje'zich op hare doodsbleeke
wangen vertoonde. Verlegen stonden beiden tegenover
elkaarhoewel beider boezem zwoegdedurfden zij
niet spreken, totdat Wilhelmina, de oogen opslaande,
met eene zachte stem prevelde:
«Mijnheer, ik ben u mijn leven verschuldigd; ik
dank u zeer voor uwe menschlievendheidzonder welke
ik op eene jammerlijke wijze om het leven ware
gekomen."
Verder spreken kon zij nieteene rilling overviel
haar bij de gedachte aan een dergelijk lot; zij wankelde,
viel achterover en zou tegen den grond geslagen zijn,
had Hardmandie toesneldehaar niet in zijne armen
opgevangen. Zacht bracht hij haar naar haren stoel,
en met een bezorgden blik volgde hij elk harer be
wegingen.
Wat was zij schoonHoe prachtig staken de lange
gitzwarte haren af bij de bleekheid van haar gelaat,
hoe fijn gevormd waren hare trekken!
Toen zij de oogen weder opende, glimlachte zij
haren redder toe en verzocht hem hare familie naar
huis te geleiden.
Een oogenblik dacht hij er over aan dit verzoek,
door een zoo schoonen mond uitgesprokengevolg te
geven. Maar zijn eergevoel kwam er tegen op, en
onder betuiging van zijn innig leedwezen verontschuldigde
hij zich met te zeggen, dat zijn tijd bezet was.
Toen zij bemerkte, dat hare beden vruchteloos waren
dankte zij hem nogmaals, gaf hem de hand tot af
scheid en sprak hem zacht een «tot weerziens" toe.
Nog eenmaal zag hij haar aantoen snelde hij het
huis uit, zonder om te zien.