190 Wat gedachten doorkruisten zijn brein! Hoe dankte hij het oogenblik, dat hem in de gelegenheid had gesteld een zoo jong en schoon leven te reddenen hoe verwenschte hij de weinig heusche behandeling van den ouden heerwaardoor hij genoodzaakt was geweest reeds zoo spoedig weer afscheid te nemen. Dat hij Wilhelmina beminde, meer beminde dan iemand op aarde, wrerd hem spoedig duidelijk, en die liefdegepaard met de gedachte aan de bezwaren die er aan verbonden zouden zijn haar terug te zien maakte hem schier waanzinnig. Bezwaren, ja, want zelfs niet eens haar naam mocht hij van deze plaats, de schoonste, die hij in zijn leven betreden had, medenemen. Terugkeerenom zich verdere inlichtingen te ver schaffen, kon hij niet; hij gevoelde, dat het wenschelijk was het dorp zoo spoedig mogelijk te verlaten en terug te keeren naar de naburige stadwelke hij 's morgens verlaten had, om den dag in de omstreken van Heeren vaart door te brengen Met de eerste gelegenheid ver trok hij dan ook. Twee dagen later riepen zijne plichten hem weder naar den Haag, naar het Ministerie van Financiën, maar zijn geest was nog zoo vervuld met de gedachte aan haar, die hij beminde, dat hij steeds tusschen de stoffige papieren en muffe portefeuilles, welke hem omringden een paar blauwe oogen meende op te merken, die hem het werken bijna onmogelijk maakten. Ook bij Wilhelmina was een diepe indruk van het gebeurde achtergebleven. Dat haar redder zoo eensklaps verdwenen was •■••••••••••••••a

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Almanak der Koninklijke Militaire Akademie | 1887 | | pagina 408