Üaïftr<5 ®J)ttt0Jurm0i r - - oeder wiegt het sluim'rend kindje ^Sr En zij blikt in 't wiegje neer Voor het heil van 't kleine knaapje Bidt zij tot den Hemelheer. En zij denkt aan 't nietig pinkje, Dat daar dobbert op de zee Achlangs de onbegrensde baren Voert het haren gade mee. «Zal hij ooit zijn kind aanschouwen?" En zij bidt in stilt' en weent; Tot zij eensklaps zijnen voetstap Voor de hut te hooren meent. En de deur wordt wijdt geopend, En hij kust haar en den knaap En het klein en teeder kindje Glimlacht zachtkens in den slaap. B O

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Almanak der Koninklijke Militaire Akademie | 1887 | | pagina 442