t ®8> J 226 Eerbied voor de plaats waar ge u bevindt. Mars bewaakt die als den grafkuil van een geliefden zoon, wien hijhet zwaard in de rechterhandmet de linker een lauwerkrans om de slapen vlecht. Ge ziet die gestalten nietneendaarvoor is 't mensche- lijk ooghoe scherp ookeen te onvolmaakt werktuig doch uwe ziel spiegelt zich die beelden voor ge krijgt er een indruk vandien de tijd zelfs niet kan uit- wisschen. We gaan verder en komen aan de plaatsen, die gisteren nog in 't bezit des vijands waren. Ziet ge ginds op dat veld die mannen staan? Voegen wij ons bij hen. Zij zijn ongedekt, ontblooten ook wij het hoofd. Ontwaart ge in hun midden die groeve? Aan het eene einde staan twee gekruiste degens in den grond, daarnaast licht een kepi en een rok, versierd met het ridderkruis. Wendt nu het oog naar links, naar die massa ge wikkeld in rood-wit-blauw. Zij is het lijk van den soldaat, wiens jas en kepi naast den grafkuil liggen, van hem, die door zijn heldenmoed het eermetaal op zijne borst mocht zien schitterenvan hemdie gisteren in de voorste gele deren door een vijandelijken kogel bezweek. En die kring van makkers om hem heen. 0, zie hen aanOp hun meestal stroef gelaat ligt eene weemoe dige plooi; een traan parelt op die gebruinde wangen. Ge verwondert u daarover, ge begrijpt niet hoe een soldaat weenen kan; maar, geloof mij, ook hij lijdt smartdiepe smartwanneer een dierbare vriendeen

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Almanak der Koninklijke Militaire Akademie | 1887 | | pagina 448