4»
el
228
lach speelt om zijne lippen doch zijn hart klopt
niet meer.
Het bloed, dat uit de breede borstwonde gutste,
heeft zijn geheelen rechterarm bevlekt die arm is
stijf, en krampachtig tusschen de vingeren gekneld
bevindt zich een medaillon.
Zie, 't bevat het portret een er oude vrouw, wier
gelaat het zijne weergeeft. Alvorens te sterven heeft
hij blijkbaar 't beeld zijner dierbare moeder willen zien.
God geve dat 't hem gelukt zij
Die moeder, zij heeft geen vermoeden dat haar
jongen daar zielloos nederligt!
Arme vrouw! Verneemt zij eenmaal de tijding, diep
zal zij treurenimmers hij was haar kindhaar alles.
Doch wie staat er voor indat de droeve mare
haar oor bereikt?
Meent ge wellichtwanneer een bericht verkondigde
zooveel gewonden, zooveel gesneuvelden," dat zij
denken zoudat haar zoon daarbij behoorde Neen
dan kent ge het moederhart niet!
En menig ander, helaasblijft koud terwijl hij
't leest; «de Atjehers zijn weer aardig aan den gang
geweest," ontvalt hem bij 't binnentreden in den vrienden
kring, »een paar officieren hebben in 't zand gebeten,
en ik geloof een stuk of tien minderen."
Een stuk of tien minderen minderenmannen
die voor 't Vaderland hun alleshun leven veil hadden
worden achteloos «minderen" genoemd!
Maar zulke woorden ontvallen den spreker; ik kan
en mag niet veronderstellendat hij bij 't bezigen van
dat onverschillig gezegde denkt.
r