229 Doch verder gaan wijtot in de gelederen. Ziede aanval begint. Ge bukt voor 't fluiten der kogelsen daar rechts en links van u, ziet ge daar één dier «minderen" het hoofd buigen? Neen niemand wijkt, of denkt er aan zich aan 'tgevaar te onttrekken. En dat zijn «minderen!" Daar naast u struikelt een soldaat; een kogel is hem in de borst gedrongenforsch nog doet zijne stem zich hooren: «kapitein!" De kapitein ziet om, wil hem naderen, maar neen, het kan nietvooruit gaat heten onder een don derend: «Hoera! Oranje!" wordt de benting op vijf-en- twintig passen vóór u met de bajonet genomen. Welk een vuur schittert nog in de oogen van den gewonde! 0! had hij dien storm slechts mee kunnen makende dood ware hem minder hatelijk geweest. Daar komt de kapitein terugmerk oplezerwat die officier doet tegenover een soldaattegenover iemand dien hij met duizendmaal meer recht dan ieder ander «mindere" zou kunnen noemen! «Karei," hooren wij hem zeggen, «hoeis 't jongen?" «Te laat, kapitein'tis uitdrie maanden naast u in 't vuur daareven die kogel mijne taak ge daan o Godmijne borst. Maar wilt ge mij nog één genoegen doen Spreek Kareiis 't antwoord van den officierdienaast Karei geknieldzijne handen vast in de zijne houdt. Karei maakt één hand los, neemt uit zijn borstzak een brief en een linnen beurs, en «Hier"zegt hij «brief en geld voor vader vroeger veel ver driet gedaan moge hij nu gelukkig zijn Amsterdam vaarwel kapitein."

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Almanak der Koninklijke Militaire Akademie | 1887 | | pagina 451