oen Wodan eens bij nacht zijn bliksemenden wagen
Door 't somber zwart der lucht ten hemel henenjoeg
Bespeurd' hij hoe een maagd met donkerblauwe oogen
Den fieren oorlogsgod aandachtig gadesloeg.
Vol woede, dat een mensch zijn hooge vlucht dorst volgen,
Zond hij een enk'le vonk van zijnen wagen af,
Doch weinig wist hij toenwat goddelijke gave
Aldus hij aan den mensch, aan Freia's docht'ren gaf:
De felle vonkdie 't hart des meisjes moest doorboren
Zij trof haar in het oogwaar ze eeuwig bleef bestaan
Nog is het zalig zoet in 't meisjes oog te staren
Zoo bracht een enk'le vonk het reinst genot ons aan.