t J 22 cologne en zakdoeken trachtten wij ons te verdedigen tegen de schier ondragelijke warmteen met nog meer moeite stelden we vruchtelooze pogingen in het werk, om het indringen van den naderenden vijand, de verveling, te beletten. Eenige malen reeds hadden we uitgerekendhoe lang het nog zou duren vóór we thuis warenwe hadden reeds verscheidene malen besprokenwie er zoo al aan het station zouden zijn en allen verlangden we evenzeer uit deze benarde positie verlost te worden wantoefhet was zoo warm 0, die warmte! Gij, die nu lacht, lieve lezeres, omdat ik over warmte klaag, gij hebt me daar niet gezienzooals ik daar half zat en half stond in een hoekje; gij hebt niet gezien, hoe ik daar duizend en één wanhopige pogingen in 't werk stelde om mijn zakdoek te voorschijn te halen, ge hebt niet gezien, hoe ik hoop maar dat niemand mij opgemerkt heeft. Ondanks die ondragelijke warmte, ten spijt van de weinige ruimtewaarover we hier te beschikken hadden heerschte bij de Duitsche passagiers bepaald eene vroolijke stemming. Hoe dit mogelijk was begreep ik niet en is me nog niet volkomen helderdoch aange zien ik wel eens wonderen heb hooren vertellen van de beroemde Duitsche »Gemütlichkeit",- ben ik zoo vrij dit verschijnsel aan genoemde eigenschap van onze oostelijke naburen toe te schrijven. Waren we allen Nederlanders geweestwe hadden over niets anders dan over de warmte gesprokenik geloof, dat we elkaar dan verhalen opgedischt zouden hebben van dagentoen het nog veel warmer was

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Almanak der Koninklijke Militaire Akademie | 1888 | | pagina 162