DONKERE ROOS.
onkere roos, door den lichtend ontloken,
Zacht door de zon in het leven gewekt,
Bloemezegweet gij waarvoor ge zult dienen
Waartoe uw leven op de aarde hier strekt?
Zacht wiegt gij u op den wiekslag der winden
Vlinder en bij dwalen rond om uw hoofd,
Wijl al het schoon van de andere bloemen
Donkere roos, voor uw schoonheid verdooft.
Zult ge op de borst van een maagdelijn prijken,
Weldra geplukt door eens minnaren hand?
Zoo, schoone roze, gij godd'lijke bloeme,
Wordt ge der liefde geheiligde pand.
Komt straks een moeder hier henen geschreden
Plukt zij u af voor het graf van haar zoon
Dan zijt gijrozegij heilige bloeme
't Blijk van de liefde der moederhoe schoon
'k Wil eenen kus op uw bladeren drukken
Met valt een traan uit mijn oog op u af;
De eerste, wanneer u de minnaar mag plukken,
ïloud dan de laatste voor 't eenzame graf.
9,4.
x/VXAAAA/W^—