80
Nu dachten zij ons toch te krijgen
Met baren in den vrijen tijd,
Maar ook die vreugd werd hun ontnomen
Tot aller ergernis en spijt.
Zoo leven wij dus afgescheiden
We spreken van die oudjes maar,
Wien we onze oprechte hulde schenken
Voor de verzorging van den baar.
Wij kunnen nu zoo rustig leven,
Studeeren met een noeste vlijt;
We hoeven ook geen straf te krijgen
Wat onzen ouders zeer verblijdt.
Zoo dachten wij nu, waarde lezer,
Bij onze aankomst op 't gebouw
Toen wij daar uit den toestand zagen
Hoe goed men ons verzorgen zou.
Hoe «goed," wij willen 't niet herhalen,
Dit woord, hier zoo geheel verkeerd,
Dat wij uit groenheid toch gebruikten
We hebben die goddank verleerd!
We leven nu reeds enk'le maanden
Heel rustig op de K. M. A.
Maar «vreugd" moet al die rust vervangen,
Een «vreugde" zonder wederga.
Hoe vroolijk klinken toch die lied'ren,
Zoowel op marsch als op 'tgebouw,
Alleen de baar blijft daarbij achter,
Hoe gaarne hij ook meedoen zou!
Het is ons duid'lijk nu gebleken
Hoe men zich buiten het gebouw