113
hebbentoen Kakthum zijn boek dichtsloeg en het met
een alles behalve liefelijke benaming voor het vakdat
hij moet bestudeeren een eind over de tafel deed zeilen.
»Ai!" zeg, ben je gek!" was de uitroep van Kakthum,
die plotseling een minder aangename gewaarwording
ondervond, doordat de welbekende C. hem met de
vuisten op zijn hoofd trommelde.
»Zoo G.ben jij dat, je laat het maar voortaan hoor,
wat verbeeldt jij je wel?" was de uitroep van den
verbolgen Kakthumdie echter dadelijk bijdraaide
toen hij zag dat C-tje naast hem op de bank neêrschoof
en een boom wilde opzetten.
«Zeg Lappi«Och schei nu toch uit, neen,
laat- me nu toch vossen!" was de wanhopige uitroep
van den aangesprokenedie met een vreeselijk benauwd
gezicht en zijn ooren dichtstoppende, zich weder over
zijn boek boog, waarvan hij even had opgezien.
Het gesprek van C-tje en Kakthum scheen hem
echter zóó belangrijk toedat hij weldra naderbij
schoof, en spoedig waren alle drie in een zeer aan
genaam gesprek gewikkeld, te oordeelen naar het
onderdrukt gelach, hetwelk zich tusschenbeide deed
hooren
Kinnetje, die dicht bij hen zat, kon dan ook niet
nalaten om zich bij het drietal te voegen.
Een poosje ging het goed, toen eensklaps het «stilte
nu" van den Luitenant door de zaal weerklonk.
Lappi sloop snel naar zijn plaats en de drie andere
heeren schenen druk over een of ander gewichtig
probleem te disputeeren.
Lappi, die toevallig achterom kijkt, ziet, een paar
tafels van de zijne, den ledigen stoel van G. staan.
8