j
145
de hoogte van de zaak geholpeneen vreeselijk pleizier
heeft.
C., ziende dat de Hydra zoo zit te grinneken, denkt
natuurlijk, dat deze de misdadiger is. Naar hem toe-
loopen, een paar flinke tikken op zijn hoofd geven en
een nijdig: «Geef op mijn stoel, ik zal je wel leeren";
uit te stooten, is in een wip gedaan.
Ai! zeg dat is mijn hoofd hoor, schei uit! krijt de
Hydra met een wanhopig gezicht. »En dit is mijn
stoel!" herneemt de verbolgen C. Eindelijk weet de
Professor C. te overtuigen, dat hij zich vergist en
gaat deze alles behalve voldaan weg.
Wat was natuurlijker dan dat hij even bij Kakthum
en Lappi, waar hij nu toch vlak bij was, zijn nood
ging klagen.
«Verbeeld je, ik zet daareven bij jelui een boom op
en waarachtig daar gabben zij mij mijn stoel."
Beiden zijn natuurlijk zeer met het lot van den
ongelukkigen C. begaan.
«Weet je wat, wij zullen hem zijn stoel maar weer
teruggevenzegt Lappi tot Kakthumstaat op en gaat
met den stoel naar C.
»C., mag ik zoo vrij zijnje mijn stoel aan te bieden,
zegt hij met een akelig staal gezicht; ik kan hem die
tien minuten wel missen, dan zit ik maar op een bank."
G, die onderwijl schrijlings op zijn tafel heeft plaats
genomen, schijnt te begrijpen dat Lappi de dader van
het misdrijf is; hij kijkt hem met een vernietigenden
blik aan en keert zich half om.
Lappi, die het wat te gewaagd vindt om lang te
blijven staan, gaat nu op zijn hurken zitten en zal