t
j
26
naar eene woning, waar men den nacht zoude kunnen
doorbrengen. Maar niets verbrak de eentonige vlakheid
der eenzame, kale heide en geen enkel dak, waar
men gastvrijheid voor zich zoude kunnen inroepen,
vertoonde zich aan den zoekenden blik.
Zoo trok de karavaan voort en toen eindelijk de
zon aan de kim was verdwenen en hier en daar een
enkele ster aan het verbleekend blauw van den hemel
flikkerde, werd er halt gehouden en vuur aangelegd
om het eenvoudig avondmaal te bereiden.
Zwijgend at ieder zijn karig deel en nadat het maal
was afgeloopennam de oude man zijn viool ter hand
en begon een dier weemoedige wijzen te spelen, die
Hongaren en Zigeuners zoo vaak in de stille zomer
nachten over de puszta doen weerklinken.
Weldra echter veranderde de melodie en ging over
in een czardas, nu eens klagend en teeder als een
gefluisterd gebed voor den geliefde, dan weder woest
en hartstochtelijk, als een wilde jacht over de puszta
op de snelle Hongaarsche paarden.
De jonge man en het Zigeunermeisje blikten elkaar
diep in de vurigedonkere oogende hond lag te
slapen aan de voeten zijns meesters en het bleeke
blonde kind zat zwijgend daarbij en zag met een blik
vol weemoed naar het noorden en er blonk een traan
in de schoone blauwe oogen.
En over de puszta klonken de klagende tonen der
viool.
Willy.