J
31
Tal van ongelukkigenwelke het noodlot in handen
der roovers deed vallenwerden medegevoerd naar
Afrika, om daar nog vele jaren in harde slavernij te
zuchten, tenzij een spoedige en gewenschte dood hen
daarvan verloste.
Verplaatsen wij ons in gedachten eene maand later
naar Afrika's steile noordkust, waar de Middellandsche
Zee hare golven werpt tegen de rotsen van Algiers.
Een prachtig schouwspel treft ons oog. De onder
gaande zon werpt hare gulden stralen over de zee en
kleurt de kim met allerlei tinten, welke den overgang
vormen van het schitterendste goud tot het prachtigste
avondrood.
De lichtblauwe hemel weerspiegelt zich in de als
zilver glanzende watervlaktenwelketernauwernood
gerimpeld door het avondkoeltje, den voet der rotsen
bespoelt.
Overal heerscht eene doodsche stilte.
Slechts nu en dan treft het gekrijsch eener meeuw
ons oor, of verneemt men het geklots van eene grootere
golf, die opspat tegen den rotsmuur.
Zulk een tafereel geeft ons eene neiging tot mijmeren.
Met welk een stil genot kan men dan droomende
naar den oceaan turen en zich rustig aan zijne liefste
gedachten overgeven! Elk aanrollend golfje brengt
een groet van verre vrienden aan gindsche zijde
der zee, en spreekt in zijn zacht gemurmel die ge
heimzinnige taal, welke slechts het hart verstaat.
II.
r