u
Een kring van forten, somber grijs,
Als vreesbre waterleeuwen
Hield dreigend hier alleen nog stand.
Men had de dijken doorgestoken,
Het land veranderd in een meer,
Maar zóó ondiep, dat geene booten
Den vijand voerden naar zijn doel.
Wel tracht vergeefs hij zijn mortieren
In batterij te brengen hier,
Maar 't hagelt slechts granaatkartetsen
Affuit en vuurmond slaan aan stuk.
Zij waden door de drasse velden,
Maar zinken in den molentocht;
Zij snellen langs de hooge wegen
Vergeefs lunetten tegemoet;
Want iedre vesting braakt zijn regen
Van bommen en granaten uit,
En Pruisens officieren sneven
Te midden hunner krijgrenschaar
En waar hij komtwordt hij verslagen
De vijand van ons vaderland.
Hij valtverdrinktof wordt verpletterd
Of neemt, vervuld van vrees, de wijk.
Mag hier of daar een fort ook bukken
Voor woeden storm of hongersnood
Het water, Neêrland steeds ten zegen,
Verbiedt den vijand voort te gaan.
Hij keertin 't purperrood der lucht
In grijze nevelwolken,
Blijft Neêrlands leeuw alleen terug
De aad'laar is gevloden.
A III.