46
noodlottig is. Was die inhoud u bekend?" »Ja!"
was het fiere antwoord van den beschuldigde.
»De heeren hebben dit gehoord?" wendde de kolonel
zich tot zijne officieren, die toestemmend bogen.
De twee soldatenwelke den spion bewaakten
brachten hem tot op zekeren afstand van de plaats
waar zijn vonnis werd uitgesproken. Deze had nu
echter den blik afgewend van de vlag van de generaals-
tent en zag met de grootste belangstelling naar den
overste.
Allen waren opgestaan en men was tot de stemming
overgegaan. »De dood" was het oordeel der officieren.
De gevangene hoorde niet, wat men zeide, al was
dit oordeel voor hem van het grootste gewicht. Hij
zag slechts den overste. Deze voelde den blik van
den vijandelijken soldaat op zich gericht en verbleekte
nog meer dan te voren.
De beurt was aan hem, hij opende den mond om
het vonnis uit te sprekenmaar zijn oog ontmoette
den blik van den spiondie hem de tolk scheen van
een wereld van gevoelens. Het woord bestierf hem
in den mond, hij weifelde, en sloeg de oogen neder.
Maar plotseling bespeurende hoe aller oogen zich op
hem richttenherstelde hij zichwierp het hoofd
achterover en zeide krachtig: »De dood."
De spion sidderde een oogenblik en zag verwilderd
de officieren aan, voor wie hij weder werd gebracht.
Zijn vonnis werd hem aangekondigd, onverschillig
hoorde hij het aan, volgde toen met vasten tred zijne
bewakers. Eerst den volgenden morgen zou hij ter
dood worden gebracht. De schitterende dageraad zou
zijn avondrood zijn.
r