t J 47 De krijgsraad hief zijne zitting opde officieren gingen uiteen, maar de kolonel prevelde zacht: «Bij God, wat scheelt onzen overste Décalles?" Het was nacht, het geheele kamp was in diepe rust gedompeld, want den volgenden morgen was het vroeg reveille; men hoopte dien dag den vijand geducht onder de oogen te zien. Slechts de eentonige stap der wachten weerklonk. Voor een tentafgezonderd van de overige schilderden twee soldaten, het geweer over den rechterschouder, de patroontasch goed gevuld. Zij staarden voor zich uit in de duisternis, misschien denkend aan de kleine woning aan den Rhóneoever, vanwaar de oorlogstrom hen opriep tot den strijd. Plotseling werden echter hunne overpeinzingen gestoord door naderende voet stappen. »Halt, wie daar?" riepen beiden en velden de geweren, Overste Décalles," antwoordde de aangeroepene. »Ik wil in de tent," vervolgde hij, naderbij gekomen, »of verbiedt uw consigne dit?" «Neen, overste, ons consigne luidt slechts den gevangene in de tent te houdenverder niets." Beiden schouderden nu het geweer. «Dank u," prevelde de overste en trad de tent binnen. De gevangene sprong haastig op, zag den binnen- gekomene aan, deed een pas achteruit en wachtte op een woord van den overste. «Wilt gij mij volgen? ik zal u de vrijheid geven," sprak de overste kort. Verwonderd zag de spion den officier aan, maar weldra vloog weer die onverschillige trek hem over het gelaat, en koud en koel was zijne wedervraag

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Almanak der Koninklijke Militaire Akademie | 1889 | | pagina 197