J 50 gelukte het den vluchteling uit het kamp te geraken. Een onderofficier der wacht sprong hem in den weg, maar viel door een revolverschot en weldra had de ruiter de omgelegen terreinen bereikt, waar hij haastig afsteeg, de teugels over den nek van het paard wierp en door de duisternis begunstigd, weldra tusschen de posten en veldwachten door ontsnapte »Sacrédieuriep de kolonel, toen de overste binnen trad, »van waar komt de aanval, wat wilt gij, wat beteekent dat heidensche geweld?" «Het is niets, kolonel," antwoordde de aangesprokene op dezen woordenvloed, «er is geen aanval gedaan, de spion alleen is ontvlucht." «Ontvlucht?" «Ja, kolonel en ik verzoek als gewoon soldaat te worden ingedeeld in uw regiment." «Maar, mijnheer," riep de grijze hoofd officier bij het hooren van dit zoo onbegrijpelijk verzoek. «Zijt gij«Vergeving, kolonel, ik liet den spion ontvluchten en hoopdat hij in vrijheid is. «Wat zegt gij?" vroeg de kolonel ontzet. «Ik had er groote reden voor, bij God alleen bekend, maar verleen mij nog een oogenblik gehoor." Peinzend luisterde de kolonel naar het korte verhaal, dat de overste hem nu deed; in het fiere krijgsmansoog schitterde ietster nauwernood bedwongen en met bewogen stem hernam de kolonel: «Het is niet aan mij, Décalles, verder uit te weiden over deze noodlottige zaak. Aan uw wensch zal gehoor worden gegeven en morgen zullen wij den vijand tegentreden gij zelf kent den weg langs welken een officier een smet op zijne militaire eer kan uitwisschen." De overste boog toestemmend De beide mannen

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Almanak der Koninklijke Militaire Akademie | 1889 | | pagina 200