62 te stade, om mij naar hartelust aan mijne oude lief hebberij te wijden. Op een prachtigen avond in Juli was ik ouder gewoonte uitgereden. Tegen zonsondergang keerde ik over 't landgoed van overste v. W., die den vorigen dag met zijne familie gearriveerd was, naar huis terug. De overste had n.l. vóór zijne aankomst bepaald, dat de bewoners van den omtrek evenals vroeger van de paden en wegen, die door zijne bezittingen liepen, mochten gebruik maken. In de nabijheid van het kasteel gekomenliet ik mijn paard stappen, om te trachten eens iets van de familie te zien te krijgen. Niemand vertoonde zich evenwel, en teleurgesteld reed ik verder, de beide oprijlanen rechts van mij latend. De tweede van die lanen werd aan de linker zijde begrensd door een prachtig gazon, aan de rechter door een bosch, dat zich uitstrekte aan beide zijden van den wegdien ik volgdezoodat ik er door moest rijden. In dat bosch lag een groote vijver, omgeven door heester- en struikgewas. De geheele waterpartij had een schilderachtig en eenigszins oorspronkelijk voor komen. Toen ik zonder aan iets bepaalds te denken mijn eenzamen weg vervolgde, zag ik plotseling een wit voorwerp schemeren in de richting van dien vijver. Ik meende, dat het niets anders kon zijn dan eene japon of een dergelijk kleedingstuk. In mijne nieuwsgierigheid sprong ik onmiddellijk i

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Almanak der Koninklijke Militaire Akademie | 1889 | | pagina 212