63
uit den zadel. Na 't paard aan een boom gebonden
te hebben, sloop ik, zoo weinig mogelijk gedruisch
makenddoor de heesters en struiken naar den
waterkant. Spoedig was ik in de onmiddellijke nabijheid
gekomen van datgene, wat zoozeer mijne aandacht had
getrokken. Voorzichtig boog ik de takken, die mij
het uitzicht belemmerdenop zij en het tafereeltje,
dat zich toen aan mijne blikken vertoonde den indruk
dien het op mij maakteheb ik nimmer vergeten
Vóór mijongeveer twintig schreden verwijderd van
de plek, waar ik stond, lag in eene hangmat een
meisje van omstreeks zestien jaar. Zij scheen niets
van mijne nadering bemerkt te hebben, hoewel zij
juist zóó lag, dat zij mij kon zien.
Haar zeldzaam schoon, edel gelaat was naar mijne
zijde gekeerd. Weelderige blonde lokken omgaven het
blankegewellde voorhoofd. De donkerblauwezielvolle
oogen hadden eene eenigszins te weemoedige uitdrukking,
die evenwel grootendeels werd verzacht door den aller-
liefsten glimlach, die om haar kleinen mond speelde.
Die glimlach liet eene rij tanden ziendie evenals
de fijne lippen en de aristocratisch gevormde neus
uitstekend bij het geheel pasten. Het hoofdje werd
ondersteund door de kleine handdieevenals de half
ontbloote arm bijna onder de lokken bedolven was.
Een luchtig wit kleedje omsloot de rankewelgevormde
gestalte en liet een net voetje zien.
Blijkbaar was het meisje in diepe mijmeringen ver
zonken.
Had ik eenigszins kunnen vermoedendat zij mij
bemerkt had, ik zou haar bevallige houding aan de