J
67
was het voor mij, steeds te moeten denken: wanneer
Ymme mij zóó eens zag, zóó weinig zelfstandigschijnbaar
zóó onderdanig, zon zij dan nog achting voor mij
kunnen hebben?"
Eindelijk naderde het Kerstverlof. Allen verheugden
zich in 't vooruitzicht van de genoegens, die hun
wachtten; en ik? Zou ik mijn verloren geluk her
winnen? Zou de rust in mijn gemoed wederkeeren?
Misschien.
Waarschijnlijk niet!
Met de snelheid, waarvan alleen een cadet of oud
cadet zich een behoorlijk denkbeeld kan vormen, was
ik, na geroepen te zijn, uit mijn bed gesprongen en
had mij gekleed en gewasschen, zoodat mijn vriend
E.die met nog een paar kameraden in dezelfde
richting ging, »haas at" (lieve lezeres, vergeef mij
dien technischen term)toen hij met een ongeduldig
«Kerel, ben je nog niet op?" aan den ingang van
mijn «hok" verscheen.
Na staande iets tot ontbijt gebruikt te hebbengingen
wij onze verlofpassen halen. Vervolgens liet de sergeant
van de buitenwacht ons door een zijpoortje uit op
het Valkenberg.
Weldra had de diepe duisternis het oude, eerwaardige
gebouw, waar eertijds de helden van het verleden
leefdenwaar thans die der toekomst hunne opleiding
ontvangenaan ons oog onttrokken.
De helden van de toekomst?
Helaashoevelen betreden dien klassieken grond vol
II.
r