f
-J
74
Ik voelde, dat ik doodsbleek werd. Daarna steeg
het bloed mij naar de slapen. Alles draaide rondom
mijen toch zag ik niets dan haar, en haar alleen
met moeite hield ik mij staande, en had mijn nieuwe
vriend, Karei, mij niet uit die lastige positie geholpen,
ik zou mijne bezinning geheel verloren hebben. Hij
stelde mij voor, en werktuiglijk hoog ik.
Aan de uitdrukking op Mevrouw's gelaat bemerkte
ik dat mijn zonderlinge houding haar niet ontgaan
was. Natuurlijk schreef zij evenwel mijne verwarring
toe aan verlegenheid.
Zij deed haar best, om mijne bedaardheid te doen
terugkeerendoor met hartelijke belangstelling te
informeeren naar alles, wat haar of mij slechts eenigs-
zins kon interesseeren.
Ik van mijn kant begreep, dat ik een bespottelijk
figuur had geslagen. Wilde ik mij in Ymme's oogen
niet verder belachelijk makendan moest ik al het
mogelijke doen om den minder gunstigen indruk, dien
ik bij de voorstelling wellicht op haar gemaakt had,
geheel weg te nemen.
Zoo onbevangen mogelijk richtte ik daarom het
woord nu en dan tot haar, en zelfs mocht ik van tijd
tot tijd de voldoening smakeneen lachje op haar
engelachtig gelaat te voorschijn te roepen. Die lachjes!
hoe diep rampzalig, hoe onbeschrijfelijk gelukkig tevens,
maakten zij mij
Veel te spoedig, naar mijne idéé althans, vloog de
tijd voorbij. Onmogelijk kon ik langer blijven, en ik
vertrokin 't bewustzijn dat die korte ontmoeting
mijn hartstocht nog aangewakkerd had.