83
Ik gaf mijn paard de sporen, zoodat het zich hoog
op de achterbeenen verhief en mijn aanvaller tegen
een boom wierp j5] waar hij bleef liggen.
Oogenblikkelijk greep ik Ymme's tengel met de rechter
hand en deed de gesloten linkerhand zóó heftig op
't hoofd van den tweeden bandiet neerdalendat hij
wankelde en los liet.
Voort renden wijtwee schoten knalden ons achterna,
maar 't was te donker dan dat de man juist had
kunnen richten.
Thans scheen 't onweder te bedaren.
Na eenigen tijd voortgehold te hebbenhielden wij
de teugels in om een weinig uit te rusten.
De storm was geheel gaan liggen, 'tregende niet
meer, de donderbui was afgedreven, nog plotselinger
dan zij opgekomen waswant ook 't lichten had reeds
bijna opgehouden.
Toch was onze positie nog steeds vrij hachelijk:
ruim een uur van huisin een stikdonkeren nacht op
een weg, die misschien verderop onbegaanbaar was,
en in de nabijheid van schurken die wel voor 't oogen-
blik verslagen warenmaar terug konden keeren
wellicht met helpers.
Ik boog mij tot Ymme over, legde mijne hand op
haren arm, en fluisterde zacht, smeekend: «Wees niet
bang, Ymme!"
Daar brak de maan door de wolken en verlichtte de
plaatswaar wij stondenslechts voor één oogenblik
want bijna onmiddellijk verdween ze weer.
Dat oogenblik had mij evenwel genoeg doen zien:
de bedaarde uitdrukking op Ymme's schoon gelaat had