87
steeds dat ééne na te jagen, vervolgde mij. Rusteloos
dwaalde ik in 't duister rond, 'twas alsof een lood
zware last op mij drukte, dien ik niet kon afwerpen.
Daar schitterde plotseling een hemelsch licht. Een
engel verscheen of neen 'twas Ymme, een engel
gelijk. Zacht trad zij op mij toe en vatte mij bij de
hand. Vreemd! de last werd eensklaps opgeheven.
Ik liet mijn hoofd aan haren boezem rusten en zij
sprak: «Walther, Walther, waarom verzet je je
tegen 'tnoodlot? waarom jaag je dat ééne onbekende
na, terwijl ik, ik je lief heb? Mij behoor je toe,
Walthermijen niemandniets andersBlijf bij
mij en verwoest ons geluk niet voor eeuwig!"
Als een noodkreet klonken deze woorden. Toch
trachtte ik te vluchtenom dat ééne te vervolgen
maar zij sloot mij in hare armen. Toen beving mij
een zalige, nooit gesmaakte rust! Ymme vervolgde:
Walther, ontvlucht mij niet! Rust in mijne armen
uit van uwen vermoeienden strijdblijf bij mijmijn
aangebedene!" Zij drukte een kus op mijne lippen.
Ik schrikte wakker. Was het wel een droom geweest?
Nog voelde ik dien kus, brandend, vurig, en toch,
't kon geen werkelijkheid zijn
Was het eene openbaring geweest, in dien nacht
tot mij gekomen om mij van mijnen strijd terug te
brengen, om mij te bewijzen, dat 'tgeen ik voor
plicht gehouden had een ij delniet bestaand iets en
zinsbegoocheling was geweest, om mij aan te toonen,
hoe dwaas en nutteloos 't washaar en mijzelven door
mijne stijfhoofdigheid in 't verderf te storten, om mij
den weg te wijzen, dien ik voortaan te volgen had,