t
ll
89
ik, dat, zoo ooit, nü do ontknooping plaats zou
hebben van onze geschiedenis, die tot nu toe zoo
treurig was geweest.
Thans ging de zon buven de bergen op. Wij
draaiden ons om ten einde het schouwspel geheel te
kunnen genietenzoodat ik naast Ymme kwam te
staan. Gelukkig werd onze verhouding daardoor veel
minder pijnlijk: wij konden nu onze aandacht op iets
anders vestigen dan op elkander.
De indrukdien 't tafereel maaktewas overweldigend.
Eerst werden de toppen aan de overzijde flauw
verlicht, daarna overgoot de zon met hare vurige
stralen de helling waarop wij stonden.
Langzaam, langzaam daalde het licht. De tegen
overliggende helling en 't dal waren nog in 't donker
gehuld. Terwijl 't eene deel van 't tooneel fonkelde in
al de kleurschakeeringen van 't morgenrood, was
't overige nog steeds bedekt door den doodschen sluier
van den verloopen nacht.
Onder ons 't lichte blauw van het woudverder op
't heldere groen van het dal en 't diepe blauw van
het meer, op den achtergrond de zwarte tinten der
bergenen daarboven 't wit van de eeuwige sneeuw
In 't dorp was alles nog doodstil. Op de hellingen
begonnen de vogels reeds hun onvermoeid gesjilp te
doen hoorenterwijl hier en daar de sennen elkander
al jodelend een goeden morgen wenschten.
Het geheel boezemde een onweerstaanbaar verlangen
naar eeuwigdurende rust in.
Langen tijd stonden wij op dezelfde plaats als vast
genageld. Wij konden geene woorden vinden om onze